1. Geef, zegt het beekje klein, geef, o geef, geef, o geef! Geef, zegt het beekje klein, als het naar het dal toestroomt: ik ben wel klein, maar waar ik kom zijn de velden fris en groen.
Daarom zingen wij altijd: geef verblijd, o geef verblijd! Daarom zingen wij altijd: geef, o geef verblijd.
2. Geef, zegt de regendrop, geef, o geef, geef, o geef! Geef, zegt de regendrop, als hij naar het bloempje lacht: til haar dorstig kopje op en geef haar wortels kracht.
Daarom zingen wij altijd: geef verblijd, o geef verblijd! Daarom zingen wij altijd: geef, o geef verblijd.
3. Geef, omdat Jezus geeft, geef, o geef, geef, o geef! Geef, omdat Jezus geeft, want het geven maakt je blij: doe als de beek en de regendrop: wees goed voor al wat leeft.
Daarom zingen wij altijd: geef verblijd, o geef verblijd! Daarom zingen wij altijd: geef, o geef verblijd.