1. Je geeft me een kus wanneer je me ziet, en lacht ook nog vriend’lijk daarbij.
Ik wou dat ieder kind ter wereld een oma* had zoals jij.
2. We lezen en zingen samen zo blij. Je zegt dat je houdt van mij.
Ik wou dat ieder kind ter wereld een oma* had zoals jij.
3. Ik hou ook van jou; ik doe goed mijn best, want zo doende maak ik je blij.
Ik wou dat ieder kind ter wereld een oma* had zoals jij.