1. Ik ken jou en jij kent mij. We zijn verschillend, net als water en klei. Ik ken jou en jij kent mij,
en dat is prima toch, dat hoort erbij.
2. Ik help jou en jij helpt mij. We lossen ’t samen op en snappen daarbij: ik help jou en jij helpt mij,
en dat is prima toch, dat hoort erbij.
3. k Hou van jou en jij van mij. We doen wat ’t beste is voor ons allebei. ’k Hou van jou en jij van mij,
en dat is prima toch, dat hoort erbij.