1. Adam was profeet, de eerste die er was.
Zorgde voor de dieren en het bont gewas.
Adam dankte God voor alles wat Hij gaf.
Alle mensenkind’ren stammen van hem af.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
2. Henoch was profeet, vertelde over God,
en met liefde volgde ieder zijn gebod.
In de stad van Zion was geen zonde meer;
alle mensen mochten wonen bij de Heer.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
3. Noach was profeet, de mensen waren slecht;
niemand wilde doen wat hij hun had gezegd.
Daarom viel de regen veertig dagen neer;
hadden ze maar wel geluisterd naar de Heer.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
4. Abram was profeet, hij bad God om een zoon.
Eind’lijk kreeg hij Isaak, wat een heerlijk loon.
Isaaks zoon was Jakob, twaalf zoons had die wel;
dat was dan de oorzaak van heel Israël.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
5. Mozes was profeet voor ’t volk van Israël;
uit het land Egypte leidde hij ze snel.
Maar ze deden niet wat God hun had gevraagd,
hebben toen een reis van veertig jaar gemaakt.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
6. Samuël was profeet, hij was nog heel erg klein
toen zijn moeder zei: Gods knecht dat zul je zijn.
In de tempel hoorde Samuël zijn naam.
Dus zei hij tot God: uw dienstknecht hoort u aan.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
7. Jona was profeet; hij wilde heel ver weg,
durfde niet te doen wat God hem had gezegd.
Toen ging hij op zee, kwam in een vis terecht;
daarna ging hij doen wat God hem had gezegd.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
8. Daniël was profeet, en dat vergat hij nooit,
ook al werd hij in de leeuwenkuil gegooid.
Omdat hij aan God gehoorzaam was geweest,
werd hij niet verwond, nee, door geen enkel beest.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.
9. Kijk je om je heen, dan zie je het al gauw:
in de wereld kom je wel eens in het nauw.
Gods profeet die helpt ons, wijst ons steeds de weg;
luister altijd goed en doe wat hij je zegt
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, ja, wat je ook doet.
Volg de profeet, volg de profeet,
volg de profeet, want zijn raad is goed.