1. Verblijf bij mij, nu d’ avond valt; de dag verging en vlood, het schijnsel van de zon verdween, kleurt slechts de kim nog rood. Mijn hart verwelkomt U als gast, verblijf en ga niet heen.
O Heiland, houd de wacht bij mij, nu ’t schemert om mij heen. O Heiland, houd de wacht bij mij, nu ’t schemert om mij heen.
2. Verblijf bij mij, nu d’ avond valt; uw bijzijn op mijn pad bracht in mijn hart een gloed van vreugd, toen ’k omgang met U had. Uw vredig woord klonk in mijn ziel en liet mij niet alleen.
O Heiland, houd de wacht bij mij, nu ’t schemert om mij heen. O Heiland, houd de wacht bij mij, nu ’t schemert om mij heen.
3. Verblijf bij mij, nu d’ avond valt, ja, eenzaam wordt de nacht als ik met U niet om kan gaan, noch vind in U mijn kracht. Ik vrees dat ’s werelds duisternis mijn huis dan zou betreên.
O Heiland, houd de wacht bij mij, nu ’t schemert om mij heen. O Heiland, houd de wacht bij mij, nu ’t schemert om mij heen.