1. Komt, heil’gen, komt, geen werk noch strijd gevreesd, maar uw reis blij volbracht! Schijnt zwaar de tocht, volhardt, zijt kloek van geest, naar uw kruis krijgt gij kracht. ’t Is beter voor ons vastberaân met moed en blijdschap voort te gaan, dan dat de zorg ons harte kwell’: Alles wel! Alles wel!
2. Waarom getreurd, of moeilijk ’t lot geacht? ’t Is niet zo, geen geween! Waarom een groot en heerlijk loon verwacht als er niet wordt gestreên? Vat moed! Gaat voort, wat ook geschied’, want God verlaat de zijnen niet, opdat ons loflied dra vertell’: Alles wel! Alles wel!
3. Wij vinden wis in ’t westen, ver van hier, ’t land door God ons bereid. Daar wordt de kerk de volk’ren een banier, als weleer is voorzeid. Dan zingen wij met rein genot ter eer van onze Heer en God, bij zielverheffend snarenspel: Alles wel! Alles wel!
4. En sterven wij alvorens daar te zijn, blijde dag, ongehoord! Dan zijn wij vrij van alle smart en pijn in het schoon, hemels oord. Maar als ons leven wordt gespaard en w’eens in Zion zijn vergaard, dan klinkt de juichkreet luid en fel: Alles wel! Alles wel!