1. Beveel gerust uw wegen,
al wat u ’t harte deert,
der trouwe hoed’ en zegen
van Hem, die ’t al regeert.
Die wolken, lucht en winden
wijst spoor en loop en baan,
zal ook wel wegen vinden,
waarlangs uw voet kan gaan.
2. Een weg hebt G’ allerwegen,
geen middel dat U faalt.
Uw doen is louter zegen,
uw gang met licht omstraald.
Niets kan uw werk verhind’ren,
uw plannen zijn gewis.
Gij doet voor al uw kind’ren
wat hun het heilzaamst is.
3. Hoor onze smeekgebeden;
Heer, red ons uit de nood!
Sterk onze wank’le schreden
en leer ons tot de dood
vertrouwen op uw zegen
en vaderlijk beleid,
dan voeren onze wegen
naar ’t rijk der heerlijkheid.
Tekst: naar Paul Gerhardt (1607–1676); vertaling Bernard ter Haar (1806–1880)
Muziek: Johannes Gijsbertus Bastiaans (1812–1875)