1. Wij gaan voort, steeds voort in het werk van de Heer,
want vooruit ligt de weg zonder wending of keer.
Dat een elk voor ’t recht het zwaard hanteer’,
der waarheid machtig zwaard.
Vrees niet, hoe de vijand ons bestrij’,
moed nu, want de Heer ’s aan onze zij.
Nooit beschaamd, nee, hoe de wereld ook spot,
volgen wij alleen de wil van God.
2. Is ook klein ons tal, wij gaan nimmer rechtsomkeert,
wat de tegenpartijder ook doet of beweert.
U en mij helpt Gods macht uit hoger sfeer
der waarheid werk te doen.
Vrees niet, hoe de vijand ons bestrij’,
moed nu, want de Heer ’s aan onze zij.
Nooit beschaamd, nee, hoe de wereld ook spot,
volgen wij alleen de wil van God.
3. Als wij doen zo ’t hoort, dan ook nimmermeer gevreesd,
want de Heer, die ons immer nabij is geweest,
geeft ons altijd moed door zijn goede Geest
en stuwt der waarheid werk.
Vrees niet, hoe de vijand ons bestrij’,
moed nu, want de Heer ’s aan onze zij.
Nooit beschaamd, nee, hoe de wereld ook spot,
volgen wij alleen de wil van God.