1. O zeg, wat is waarheid? De grootste schat, aardse weelde is haar niet gelijk. Onschatbaar zal spoedig haar waarde ook zijn als de vorst’lijke kroon wordt gerekend slechts schijn, wordt gerekend als stof en als slijk.
2. O zeg, wat is waarheid? De schoonste prijs voor het streven van God en de mens. Ga, zoek in de diepte, wellicht vindt ge haar, of stijg naar omhoog en aanschouw haar aldaar, z’ is het voorwerp van d’ edelste wens.
3. De scepter ontvalt eens des heersers hand als hij tegen gerechtigheid strijdt. Maar d’ eeuwige waarheid zal staan immer pal, niets kan haar verand’ren of brengen ten val, ze weerstaat zelfs de tand van de tijd.
4. Zeg dan, wat is waarheid? Het laatst’ en ’t eerst’, z’ overschrijdt zelfs de grens van de tijd. Moog’ hemel en aarde ook eenmaal vergaan, dan verblijft nog de waarheid, de som van ’t bestaan, onverwoestbaar in al d’ eeuwigheid.