1. Wat is ’t gebed? D’ oprechte wens, door ons tot God gericht; de warme gloed van innig vuur dat hart en ziel verlicht.
2. Bidden is ’t slaken van een zucht, ja, ’t vallen van een traan; of ’t opwaarts blikken van het oog tot God, die bij kan staan.
3. Bidden is d’ eenvoud van een kind, voor ’t hemelrijk geschikt; d’ ontroering van een eed’le geest op wie God liefd’rijk blikt.
4. Bidden, des christens levenskracht, steekt aan het godd’lijk vuur; geeft hoop bij zorg, in pijn en smart, en troost in ’t stervensuur.
5. Bidden is steeds des zondaars drang als wroeging hem bezit, wijl d’eng’len juichen in hun zang en roepen: Zie, hij bidt!
6. Bidden vereent Gods heilig volk in woord en daad, verstand. Zij naad’ren tot elkaar en God, want bidden schept een band
7. Niet slechts op aarde is ’t gebed: ook pleit voor ons de Geest, en Jezus, bij des Vaders troon, wiens liefde ons geneest.
8. Gij die tot God ons naad’ren doet, ’t Waarheidslicht immermeer, ook Gij vondt in gebed uw kracht. O, leer ons bidden, Heer!