1. Wilt heden nu treden voor God, de Here, Hem bovenal loven, van harte zeer, en maken groot zijns lieven namens ere, die daar nu onze vijand slaat ter neer.
2. Ter eren ons Heren wilt al uw dagen dit wonder bijzonder gedenken toch. Maakt u, o mens, voor God steeds wel te dragen, doet ieder recht en wacht u voor bedrog.
3. Bid, waket en maket, dat g’in bekoring¹ en ’t kwade met schade toch niet en valt. Uw vroomheid² brengt de vijand tot verstoring, al waar’ zijn rijk nog eens zo sterk bewald.³