1. De wereld vraagt naar willig volk, naar werkers, waar en trouw. Wees kloek en sterk in ’t goede werk; steek uw handen uit de mouw.
Steek uw handen uit de mouw, niet gemard. Doe uw plichten met een lied in uw hart. Niet één verzaak’ zijn heil’ge taak; steek uw handen uit de mouw.
2. Naar willig volk vraagt ook de kerk, naar zielen, hou en trouw. Met al uw macht uw taak volbracht; steek uw handen uit de mouw.
Steek uw handen uit de mouw, niet gemard. Doe uw plichten met een lied in uw hart. Niet één verzaak’ zijn heil’ge taak; steek uw handen uit de mouw.
3. De strijd met zond’ en wee is zwaar, talm niet! Het luistert nauw. Die strijd duurt lang, maar wees niet bang; steek uw handen uit de mouw.
Steek uw handen uit de mouw, niet gemard. Doe uw plichten met een lied in uw hart. Niet één verzaak’ zijn heil’ge taak; steek uw handen uit de mouw.
4. Werk dan en waak en strijd en bid, o, wees niet langer lauw! Steun, kloek en sterk, elk waardig werk; steek uw handen uit de mouw.
Steek uw handen uit de mouw, niet gemard. Doe uw plichten met een lied in uw hart. Niet één verzaak’ zijn heil’ge taak; steek uw handen uit de mouw.