1. De Heer is mijn Licht; waarom dan gevreesd?
Nabij mij, heel dicht, is Hij door zijn Geest.
Hij is mijn Verlosser van zonde en smart,
die zaal’ge verzeek’ring geeft Hij in mijn hart.
De Heer is mijn Licht,
Hij is mijn vreugd en gezang,
Hij leert mij mijn plicht,
Hij leidt, Hij leidt steeds mijn gang.
2. De Heer is mijn Licht; ’t gelovige oog
is immer gericht op ’t Zion zo hoog,
waar Jezus in glorie en glans zit getroond.
Hoe kan ik dan blijven waar duisternis woont?
De Heer is mijn Licht,
Hij is mijn vreugd en gezang,
Hij leert mij mijn plicht,
Hij leidt, Hij leidt steeds mijn gang.
3. De Heer is mijn Licht; de Heer is mijn kracht.
Der zonde lust zwicht, ‘k verwin in zijn macht.
Mijn zwakheid bedekt Hij met teed’re genâ,
en op mijn gebed volgt zijn zegen weldra.
De Heer is mijn Licht,
Hij is mijn vreugd en gezang,
Hij leert mij mijn plicht,
Hij leidt, Hij leidt steeds mijn gang.
4. De Heer is mijn Licht; mijn eeuwige goed.
Zijn vlekloos gezicht kent glans slechts en gloed.
Hij is mijn Behouder, mijn koninklijk Hoofd,
zijn eernaam word’ immer verhoogd en geloofd.
De Heer is mijn Licht,
Hij is mijn vreugd en gezang,
Hij leert mij mijn plicht,
Hij leidt, Hij leidt steeds mijn gang.