1. Ik weet dat mijn Verlosser leeft,
niets dat mij zoveel troost hier geeft!
Hij leeft, van ’t leven eens beroofd,
Hij leeft, mijn immer levend Hoofd.
Hij leeft, van liefde straalt zijn oog,
Hij leeft mijn Voorspraak in den hoog’.
Hij leeft en voedt mij ’t eeuwig brood,
Hij leeft, mijn Hulp in tijd van nood.
2. Hij leeft, mijn zegenrijke Bron,
Hij leeft, mijn Licht, mijn Levenszon,
Hij leeft, geeft in mijn zwakheid kracht.
Hij leeft, en hoort mijn bange klacht,
Hij leeft, en troost mijn droef gemoed,
Hij leeft, en stelpt mijn tranenvloed.
Hij leeft, en al mijn vreze vliedt,
Hij leeft, mijn liefst, mijn innigst Lied.
3. Hij leeft, mijn dierb’re wijze Vrind,
Hij leeft, die mij zo teer bemint.
Hij leeft, en ’k jubel immermeer,
Hij leeft, mijn Koning, Priester, Heer.
Hij leeft, die mij het leven gaf,
Hij leeft, en ’k overwin het graf.
Hij leeft waar Hij mij plaats bereidt,
Hij leeft, waar Hij m’ eens veilig weidt.
4. Hij leeft, Zijn naam zij steeds geloofd!
Hij leeft, mijn Lichtbron, nooit gedoofd,
Geen woord dat zoveel blijdschap geeft:
ik weet dat mijn Verlosser leeft.
Hij leeft, o roem en prijs Hem toch!
Hij leeft, dezelfde Heiland nog.
Niets dat mij zoveel vreugde geeft:
ik weet dat mijn Verlosser leeft.
Tekst: naar Samuel Medley (1738–1799)
Muziek: Lewis D. Edwards, (1858–1921)