1. ’k Sta spraak’loos dat Christus zo’n liefde mij schenken kan,
verward dat Hij mij zo genadig bedenken kan.
’t Ontroert mij ten diepst dat Hij zo voor mijn schulden leed,
dat voor mij, een zondaar, Hem ’t kruis zoveel dulden deed.
O, het is wonderbaar dat Hij zo hield van mij
dat Hij ’s ontzield voor mij!
O, het is wonderbaar, wonderbaar voor mij!
2. ’t Verbaast mij dat Hij van omhoog kwam en stierf voor mij,
voor mij, zo weerspannig, en ’t leven verwierf voor mij,
dat Hij zelfs tot mij in zijn liefd’ zonder peil zich buigt,
tot mij van vergeving, verlossing en heil getuigt.
O, het is wonderbaar dat Hij zo hield van mij
dat Hij ’s ontzield voor mij!
O, het is wonderbaar, wonderbaar voor mij!
3. Als ’k denk aan zijn wonden voor onze strafwaardigheid,
zal ’k ooit dan vergeten zijn groot’ offervaardigheid?
Nee, nee, ’k zal Hem prijzen, zolang ’k hier op aarde leef,
totdat ik Hem eer in de hemelse gaarde geef.
O, het is wonderbaar dat Hij zo hield van mij
dat Hij ’s ontzield voor mij!
O, het is wonderbaar, wonderbaar voor mij!