1. Leid, vriend’lijk Licht, door ’t duister, dicht en bang;
leidt Gij mij voort!
De weg naar huis is donker en nog lang;
leidt Gij mij voort!
Richt Gij mijn voet, ’k vraag niet te zien het oord
in ’t ver verschiet; leid stap voor stap mij voort.
2. Ik was voorheen niet zo, bad nooit tot U:
Leidt Gij mij voort!
Ik koos en zag graag zelf mijn pad, maar nu:
leidt Gij mij voort!
Ik minde pracht en praal, en zonder spijt
was trots mijn hart. Gedenkt toch niet die tijd.
3. Blijft Gij toch steeds mijn levenskracht, o God!
Leidt Gij mij voort
langs meer en stroom, door poel en rotskloof, tot
de morgen gloort,
en ’k dan opnieuw mag zien de dierb’re schaar,
die ’k mind’ eenmaal, en die mij afwacht daar.