1. Komt, gij kind’ren van de Heer,
zingen wij een lied ter eer
van de Heer, die binnenkort
hier op aarde koning wordt,
als van ongerechtigheid
deze wereld wordt bevrijd,
als de mens, van zonden schoon,
vredig in Gods liefde woont.
2. O, wat vreugde wonderbaar
als wij zien de Middelaar!
Als in glorie Hij verschijnt,
al het kwade dan verdwijnt.
O, hoe geeft ons lied dan eer
onze Heiland, Vorst en Heer!
Welk een liefd’ heerst overal,
als geen mens meer vrezen zal!
3. Dan, in smetloos wit gehuld
en van hemels licht vervuld,
zingen wij de Zoon ter eer,
juub’len dankbaar immermeer.
D’aarde is van zonden rein;
al wat ademt, groot en klein,
woont in schoonheid, liefd’ en deugd;
aller hart is dan verheugd.